Skip to main content

Nieuwe Kerkgemeente

Bugyi: hoe het allemaal begon

Ze stond aan de wieg van het kerkelijke contact met Bugyi en Patakfalva. Geurtje van Dijk (76) en haar man Dirk reisden vanaf het midden van de jaren negentig tientallen keren naar Hongarije en Roemenië. Aan de eettafel op haar kamer in Bethanië haalt Van Dijk samen met haar zoon Eric herinneringen op aan de beginjaren van het gemeentencontact.

Het waren de jaren na de val van de Berlijnse Muur. De christelijke Pabo in Ede kreeg vanuit Hongarije de vraag of onderwijzeressen uit dat land hier godsdienstlessen konden volgen. Zulke lessen hadden ze daar niet, kort na het communisme. Zo kwamen er leraressen uit Hongarije naar Ede. De Pabo regelde dat deze studenten in contact kwamen met de kerken. Twee meisjes kwamen soms in de Nieuwe Kerk. Dirk en Geurtje nodigden hen uit om te komen eten.

Een van die twee jonge vrouwen was Marian Györfi, met wie de familie Van Dijk nog altijd contact heeft. Geurtje: “Op een gegeven moment moest Marian terug naar Hongarije. Ze had heimwee. Marian had geen geld om de busreis te betalen. En toen zei pa: “Ik breng je wel even thuis, met de auto”.”

Zo gezegd, zo gedaan. Het echtpaar Van Dijk reisde daarna verschillende keren naar Hongarije en zo groeide het contact met de kerkelijke gemeente in Bugyi. De predikant, ds. David Illés, sprak goed Engels. Hij vroeg aan Dirk en Geurtje: kunnen we niet iets organiseren? Dat werd de eerste reis van gemeenteleden van de Nieuwe Kerk naar Bugyi. Eric ging ook mee.

Eric: “De kerk in Bugyi had van de staat net de school teruggekregen die ze hadden voor het communisme. Dat gebouw was enorm verwaarloosd. Van de diaconie van de Nieuwe Kerk hebben ze toen een lening gekregen en een groep vrijwilligers uit Ede is naar Hongarije gereisd om de school op te knappen.”

Jaap Speelziek, van de rijschool, regelde een touringcar en een chauffeur en betaalde de benzine. In Hongarije verbleef de groep op een lokale camping. De Hongaren zorgden voor tenten en de Nederlanders aten in een kantine van een tractorfabrikant.

Geurtje: “De inventaris voor het schoolgebouw kwam ook van hier. Papa zat in het schoolbestuur van de Paasbergschool en had connecties. Hij ging ergens de afgeschreven inventaris van een school ophalen. Die ging daarna met een vrachtauto van Van Ekris naar Hongarije. Intussen waren Bep en Piet Bunschoten en Dick en Hanny Kruithof erbij gekomen.”

Na de eerste reis werd de Bugyi-werkgroep opgericht. Geurtje: “In Hongarije was er een schreeuwend tekort aan betaalbare kleding. Dus brachten we als wijkgemeente tweedehands kleding naar Bugyi. Die werd daar verkocht en dat was een inkomstenbron voor de kerkelijke gemeente. Er was enorme behoefte aan, het liep als een trein.”

Het werd zo’n succes dat de gemeente in Bugyi op haar beurt een kerk in Roemenië kon gaan helpen. Dat was Patakfalva. Zo ontstond er ook contact tussen Ede en Patakfalva. Voortaan ging er de ene

keer een vrachtwagen vanuit Ede naar Hongarije en de andere keer naar Roemenië. Geurtje: “Het moet na 2000 zijn geweest. Toen wij de eerste keer in Patakfalva kwamen, hadden ze er één telefoon in het hele dorp. Ook hier stond weer een verouderd schoolgebouw. Computers, alles hebben we erheen gebracht. We hebben het ongeveer tot 2010 gedaan. Pa is in 2013 overleden.”

Het zal veel werk zijn geweest. Wat motiveerde u?

Geurtje: “Het ging inderdaad niet vanzelf allemaal. We hebben een keer vier uur aan de grens gestaan. Gedoe met de douane. Maar de hartelijkheid van de mensen in Bugyi en Patakfalva was enorm. Ook als ze je niet kennen, ontvangen de Hongaren je alsof je een oude vriend bent. Er wordt uitgebreid voor je gekookt en er is palinka, zelfgestookte jenever. De mensen daar regelen alles voor je. Je moet het niet in je hoofd halen om zelf een hotel te boeken, dat wordt niet gewaardeerd. Nergens voor nodig, vinden ze daar.”

Hoe raakten de gemeenteleden in Ede betrokken op de kerken in Bugyi en Patakfalva?

Geurtje: “Dat ging eigenlijk als vanzelf.”

De werkgroep zat in de haarvaten van de gemeente en haalde iedereen erbij. Ook de jongeren waren er vanaf het begin bij betrokken, Eric zat zelf in de leiding van de jeugdvereniging. Iedereen stond er vol achter. De betrokkenheid werd nog groter toen de Hongaren ook naar Ede kwamen en bij gemeenteleden verbleven. Eric: “Inzamelingsacties werden overal aangekondigd en dan liep het storm. Kringloopwinkels had je in die tijd nog niet zo veel als nu. Twee keer per jaar ging er een volle vrachtwagen met tweedehands kleding naar Hongarije of Roemenië.”

Geurtje: “En de kerstmarkt niet te vergeten. Dat liep ook zo goed. De Nieuwe Kerk is altijd een hechte gemeenschap geweest. Gemeenteleden maakten het hele jaar kaarten en die verkochten ze op de markt voor Bugyi. Op donderdag- en vrijdagavond werden er kerststukjes gemaakt door vrijwilligers. Zaterdags werden die verkocht. Sommigen waren zo trots op hun eigen kerststukje dat ze het zelf kwamen kopen. Schlingmann, een vertegenwoordiger in bakproducten, regelde dat we ’s avonds bij een bakkersbedrijf op de Frankeneng oliebollen konden bakken. Die werden verkocht voor oudjaar, zoals nu nog gebeurt.”

Er was ook uitwisseling tussen de predikanten. Ds. Kortleve heeft in Bugyi gepreekt en ds. David Illés preekte in Ede.

Geurtje: “Er kwam eens een halve bus Hongaren na de dienst bij ons op de koffie. Vijfentwintig, dertig man.”

Eric: “De fantastische cultuurclash vergeet ik nooit. Mensen van de kerk hadden taart gebakken, een hele tafel vol. De Nederlandse gewoonte is dan dat je één stukje pakt. Maar in Hongarije is de gewoonte: wat op tafel staat moet op, want anders is het alsof je de gastvrijheid niet waardeert. Dus namen de Hongaren drie stukken taart. Zo hoort dat daar. Je zag de vrouwen achter de tafel denken: wat is dit nou?”

De eerste keer in Bugyi werden de Nederlandse gasten overladen met eten. In Nederland eet je tot je vol zit en dan zeg je dat het genoeg is. Maar in Hongarije moet je dat al zeggen als je voor zeventig procent vol zit, ontdekten de Edenaren. Want daarna komt er nog iets en nog iets.

De kerkdiensten in Bugyi duurden langer dan ze gewend waren. Na de dienst werd de groep uitgenodigd door de dominee. Eric: “Er stonden glaasjes op tafel. ‘Lekker, water’, dacht een jongen van 13 uit Ede, en hij dronk een glas leeg. Hij kwam er toen snel achter dat het geen water was maar pruimenjenever.”

Hoe was het voor de mensen uit Bugyi om in Ede te zijn?

Geurtje: “Er werd een heel programma voor hen georganiseerd. We gingen naar Hoek van Holland om de grote schepen te zien. Vaak zagen de Hongaren voor het eerste de zee.” Eric: “Ik heb wel eens een rondleiding door Den Haag gegeven, waar ik inmiddels woon. Ik herinner me de eerste keer met Marian bij de zee. We kochten haring bij een kar. Ik had de haring al bijna op, maar zij bleef er maar naar kijken. “Wat is er, Marian?” “De mijne is nog rauw.””

Hoe vaak kwam u in Bugyi en Patakfalva?

Geurtje: “Dat moeten tientallen keren zijn geweest. Pa is ook wel eens alleen gegaan, met name als er een transport was. Maar ik ben zelf ook een keer met de vrachtwagen meegegaan. We gingen minstens vier keer per jaar.”

Hoe was het om in Bugyi een kerkdienst mee te maken?

Geurtje: “De kerkdiensten duurden lang en we verstonden er niets van. De kinderen kwamen netjes in hun uniform van de zondagsschool naar de kerk.”

Als er een groep Nederlanders was, werd de dienst vertaald. Maar als alleen Dirk en Geurtje in Bugyi waren, gebeurde dat niet. In het begin waren er behalve de dominee enkele oudere gemeenteleden aanwezig. Mannen gingen niet naar de kerk, dat was iets voor vrouwen. In de tijd van het communisme was de kerkgang niet bevorderlijk voor je carrière. Langzaam veranderde dit. Mede door wat de Hongaren in Ede zagen, werd de kerk in Bugyi ook meer een gemeenschap. Ds. David Illés wilde dat graag. Er kwam bijvoorbeeld een jeugdvereniging. Eerder was er al wel catechisatie voor jongeren, zondags na de dienst.

Hanny Kruithof kon een beetje Hongaars en Piet Bunschoten op een gegeven moment ook. Eric: “Het is een moeilijke taal. Het is niet Germaans, niet Romaans en niet Slavisch. Het lijkt nergens op, of misschien een beetje op Fins. Alles wordt vervoegd, niet alleen de werkwoorden maar bijvoorbeeld ook de zelfstandige naamwoorden.”

Geurtje: “Eet smakelijk konden we wel zeggen. Egészségetekre.” Eric: “Egészségetekre. En er was ook nog iets wat leek op: Joh, eet wat joh. Ik ben vergeten wat dat was. Als je lang in de kerk zat, ging je het Hongaarse woord voor God herkennen: Isten. We hebben maar een woord kunnen ontdekken dat in het Nederlands en het Hongaars hetzelfde is: ietsjepietsje.”

Wat vond u een mooie Hongaarse gewoonte?

Geurtje: “We zijn daar een keer bij een begrafenis geweest. Er werd staande gezongen bij het graf en er werd zand in geschept.” Eric: “Er was een oude boer, die zei nooit wat. Maar toen er een groep Nederlanders en Hongaren op bezoek was, zei hij, vrij vertaald: “Wat fantastisch dat God alle verschillen overbrugt.” De eenvoud van de mensen, die is kenmerkend.” Ook als gevolg van het communisme doen de Roemenen en Hongaren niet aan theologische discussies, ontdekte de familie Van Dijk. Eric: “Het is een heel praktische manier van geloven. Toen mijn vader overleed, hebben ze daar de klokken geluid en bij het eerstvolgende bezoek aan Nederland zijn ze samen met mijn moeder zijn graf gaan bezoeken.”

Geurtje: “Papa was een halve Hongaar, zeiden ze altijd. Pa had een beetje het postuur van een Hongaar. Hij was klein. Mollig.” Eric: “Hij was ook van het doen, van het praktische. Zien waar het probleem ligt en dan vanuit een praktisch geloof daarmee aan de slag gaan. Dat herkennen de mensen daar. Toen pa Marian met de auto naar Hongarije bracht, was hij nooit verder geweest dan Midden-Duitsland. Maar hij zag dat dat meisje klem zat.”

“Hongarije is ook: goed eten, palinkaatje erbij. Bugyi is uiteindelijk een boerengemeenschap en pa komt ook uit zo’n gemeenschap. Ze herkenden dat in elkaar.”

Terug naar 2020. Hoe gaat het nu met u?

Geurtje: “Naar omstandigheden goed. Ik heb met behulp van veel mensen vooral ook uit de wijkgemeente nog lang zelfstandig kunnen wonen nadat mijn man overleed. Inmiddels woon ik in Bethanië en heb ik ook daar mijn draai gevonden. Ik probeer samen met mijn oudste zoon nog zo vaak mogelijk in de Nieuwe kerk te zijn. Daarnaast geniet ik vooral van het zien opgroeien van de zes kleinkinderen waarvan nu de eerste ook alweer uit huis is.”