Skip to main content

Nieuwe Kerkgemeente

Henrike Dankers: Verdriet mag er zijn

Henrike Dankers schreef een boek over jong ouderverlies. Ze weet zelf al te goed wat het is. Als 9-jarige verloor zij haar vader. De klap kwam jaren later.

In ”Na zo lang nog” beschrijft Dankers het proces van ‘achterwaarts rouwen’: rouwen om een verlies van jaren geleden. Behalve haar persoonlijke verhaal bevat het boek ook ervaringen van andere volwassenen die als kind hun vader, moeder of beide ouders verloren. Tijdens haar hbo-opleiding theologie deed Dankers onderzoek naar pastorale zorg aan volwassen die jong ouderverlies kennen.

Waarin verschilt rouw bij een kind van rouw bij een (jong)volwassene?

“Kinderen zitten midden in hun ontwikkeling en daar hoort al hun energie naartoe te gaan. Rouwen om dierbaren is dan veel te zwaar. De wond is te groot. Het wordt in de literatuur die ik voor mijn onderzoek las een trauma genoemd. Het heeft zo’n impact, het is te groot om te bevatten. Bij het kind komt dan een overlevingsmechanisme op gang. Veel kinderen gaan door met zich ontwikkelen en vermijden de pijn van het verlies. De wond wordt niet verzorgd, ze willen er niet naar kijken. Ze rouwen wel, maar dat gebeurt in kleine stukjes.

Kinderen zijn echt verdrietig. Ze dragen het verdriet met zich mee, maar verwerken het niet. Zelf ontdekte ik dat ik daardoor veel later nog last had van die wond. Het verdriet zit er nog. Door onderzoek te doen naar jong ouderverlies leerde ik dit te begrijpen. Dat haalde het ook uit de veroordelende sfeer van ‘Je moet niet blijven hangen in het verleden’. Het is niet raar om na zo lang nog te rouwen.”

Hoe zie je de dood?

“Als een vijand. Nee, laat ik het zo zeggen: er zijn verschillende spirituele reacties. Aan de ene kant zien mensen de dood als iets moois, omdat je bij God bent. Maar voor de achterblijvers is het natuurlijk verschrikkelijk. Het is allebei waar. De dood is niet fijn. Er moet ook ruimte zijn voor protest. Het troost mij dat mijn vader moeite had met het gaan. Hij wist waar hij naartoe ging, maar hij protesteerde ook. Dat vind ik geruststellend, dat hij moeite had om zijn gezin – en dus ook mij – los te laten. De dood is een verlossing van je lijden, maar ook iets verschrikkelijks. We moeten het niet allemaal goedpraten. Er moet een balans zijn.”

Het leven is soms lastig en verdrietig, schrijf je. Zijn mensen daar voldoende van doordrongen?

“Ik noem dat bewust. Mensen denken vaak dat rouw na een jaar of twee toch wel over moet zijn. Dan denk ik: hoezo? Er is tegenwoordig veel begeleiding, ook voor kinderen. Maar we moeten er ook als normale mensen voor elkaar zijn, de tijd nemen voor elkaar. Stuur een kind niet meteen naar therapie. Rouwen is een heel normale reactie op verlies. Het is dan nodig dat iemand tijd voor je neemt, naast je zit, naar je luistert en je laat huilen.”

Het is herfst. Wat roept dit seizoen bij je op?

“De herfst vind ik heerlijk, net als de lente. De tussenseizoenen vind ik mooi. Ik houd ervan dat het niet continu zomer is. De winter geeft hoop omdat er daarna weer een lente komt. Tegelijk denk ik dan: daar komt de meimaand weer aan, vreselijk. Mijn vader is in de lente overleden. Achter zijn graf stond een boom met roze bloesem. Telkens als de bloesem komt, denk ik daaraan. Rouwen kun je met de seizoenen vergelijken. Het verdriet komt steeds terug, maar het mag er zijn. Voor mij was dat een bevrijdende ontdekking. Het hoeft niet over te zijn.”

Hoe moet je omgaan met een kind dat zijn ouder verliest?

“Dat is best een puzzel. Wat is goed om te doen? Zit het kind te wachten op mensen die met hem of haar praten? Die tip staat niet op een. En toch is dat wel wat ik zelf als kind gemist heb, achteraf gezien. Hier zit een enorme ambivalentie in. Want toen vond ik het wel goed, dat men niet met mij sprak.

Een kind dat zijn ouder verliest, is gebaat bij goede informatie. Betrek het kind erbij, steeds weer. En stap niet in de valkuil om te denken dat een kind dat weer vrolijk speelt eroverheen is. Blijf het verlies benoemen, bij alle belangrijke momenten in het leven van een kind. Als het naar de middelbare school gaat, als het een diploma haalt. “Ik moest aan je denken omdat je misschien je vader of je moeder mist.” Laat merken dat je er voor hem of haar bent. Benader het kind persoonlijk, zodat het weet: ik word gezien in mijn verdriet. Spreek niet in algemene termen over ‘de kinderen’, maar noem hun namen afzonderlijk. Ga door je knieën, sta letterlijk stil bij dat ene kind, even een hug. Dat kan bijvoorbeeld ook al bij het condoleren. Zoiets is heel waardevol.”

Je pleit voor een ‘gemeenschap van geborgenheid’.

“Na een overlijden komen er veel kaarten, veel bloemen, veel mensen. Dat geeft troost, ook aan een kind. Maar het houdt op den duur op en dan wordt het heel eenzaam. In een gemeenschap van geborgenheid kunnen mensen schuilen bij elkaar, zich veilig voelen. Als er iemand naast je zit die je ziet, is dat het einde van de eenzaamheid. Iemand die luistert zonder oordeel, af en toe een vraag stelt, soms iets zegt. Maar kwetsbaarheid vinden we moeilijk. Echt laten zien wat er in je hart leeft, het muurtje laten vallen. Het muurtje van ‘met mij gaat het goed’. Als dat valt, en het is toch goed: dat is geborgenheid. Het zijn zeldzame momenten.”

Je bent ouderling. Wat kan de kerk betekenen?

“We zijn bezig met relationeel jeugdwerk: dat jongeren echt gezien worden. Wie zitten daar nu, weet ik hoe hun thuissituatie is? Ik hoop heel erg dat onze jeugd in de Nieuwe Kerk geborgenheid voelt. Dat de kerk een warme gemeenschap is. Dat jongeren denken: ‘Bij die persoon kan ik mijn verhaal kwijt’. Ga naar jongeren toe bij de koffie na de dienst en zeg: ‘Ik zie je, goed dat je er bent’.

Nu ik kwetsbaar mijn verhaal vertel, merk ik dat dat anderen uitnodigt om hetzelfde te doen. Ik hoop dat iedereen in de gemeente iemand heeft om van hart tot hart mee te praten. Ook in de kerkenraad. Ik zou dat wel meer willen zien. Het echte delen, het schuilen bij elkaar. Al was het maar bij één iemand. Hoe groter de kerk, hoe makkelijker het zo gaat dat iedereen elke zondagochtend keurig zijn plek inneemt: ‘Ik zit hier weer, het gaat goed hoor’.

Je schrijft in je boek over ‘schapen die pastors zijn’. Kwam je die tegen in de Nieuwe Kerk?

“Ja, Channah (Saly, red.) is zo’n schaap. Zij vroeg door. Ik heb eens heel de avond zitten huilen en vertellen en dat was oké. Dat is heel waardevol. Als iemand niet zegt: ‘Zo is het wel genoeg, stop nu maar.’

Ik denk ook aan goede gesprekken met anderen uit de gemeente, na de dienst in de hal.”

De illustraties in “Na zo lang nog” zijn gemaakt door Arja Verduyn. Hoe was het om als gemeenteleden samen aan het boek te werken?

“Heel mooi, omdat we ervaringsgenoten zijn. We konden ons eigen verhaal delen. Tijdens mijn onderzoek kwam ik erachter dat Arja ook jong een ouder verloren heeft. De herkenning was bijzonder. Arja begreep wat ik schreef en ik begreep wat zij wilde zeggen met haar tekeningen. Ik raad mensen dan ook aan: organiseer contact met ervaringsgenoten.”

Ben je onlangs nog geraakt door een preek?

“Jazeker, dan noem ik de preek van een paar weken geleden over ruimte voor rouw. Als je worstelt met God, laat dat juist zien dat je iets met Hem hebt. Het tegen Hem uitroepen, dat is heel bijbels. Kijk naar de Psalmen en Habakuk. Psalm 42, ‘eens zal ik God nog loven’. Niet per direct, maar eens komt het goed. Dat geeft mij ruimte. Verder denk ik aan een preek over Job. Mag Job er zijn met zijn verdriet en rouw? Dat geworstel, daar ging de hele preek over. En dan bij Pasen die foto van het kruis in de afgebrande Notre Dame. Daar kon ik lang naar kijken. De gebrokenheid is er, niet alleen het kruis dat alles goed maakt.”

Kokboekencentrum.nl